geelvlekheidelibel Sympetrum flaveolum

Familie

korenbouten (Libellulidae)

Zeldzaamheid

Algemeen in jaren met een invasie. In de jaren na een invasie nemen de aantallen gestaag af. Recent zijn er geen invasies geweest en is deze soort uiterst zeldzaam.

Rode lijst

niet beschouwd

Meer foto's

Levenswijze

Levenscyclus

Overwintering gebeurt als ei. De larven verschijnen in het voorjaar en ontwikkelen zich snel; in de zomer van hetzelfde jaar sluipen de imago’s uit. Uitsluipen gebeurt vooral in juni en juli.

De larvenhuidjes zijn meestal te vinden tot op enkele decimeters boven het wateroppervlak in de oevervegetatie.

De eieren hebben geen gel-omhulsel en kleven niet vast aan bijvoorbeeld waterplanten; ze zijn doorzichtig geelwit, maar verkleuren later tot donkerbruin

Leefomgeving van de larve

De larven leven tussen waterplanten in ondiep water.

Biotoop

De geelvlekheidelibel is te vinden bij vrijwel elk type stilstaand water, maar zeer voedselrijke en volledig onbegroeide milieus lijken te worden gemeden. De soort heeft een voorkeur voor snel opwarmende wateren met een sterk wisselende waterstand – hij is vaak algemeen bij wateren die in de zomer droogvallen. Ook in vlakke oeverzones en drassige graslanden vindt voortplanting plaats. Zwervers en rijpende imago’s komen overal voor.
 
Overgenomen (met toestemming) uit:

 

Verspreiding

Vliegtijd

Benaming

Engelse naam

Yellow-winged Darter

Duitse naam

Gefleckte Heidelibelle

Franse naam

Sympétrum jaune d'or

Meer

Vormen

Vrouwtjes van de kleinvlekkige vorm (zie Kenmerken) worden hyalinata genoemd.

Toelichting wetenschappelijke naam

(Gr.) sym-piezein=samengedrukt, etron=onderlichaam; duidt op het smalle achterlijf in vergelijking tot korenbouten (Libellula) en oeverlibellen (Orthetrum); onjuist is de verklaring van Robert (1959), dat de naam duidt op de gewoonte om op stenen te zitten (Gr.) petros=steen
(L.) flaveolum=beetje geel (verkleinwoord van flavus)

Auteursnaam en jaartal

(Linnaeus, 1758)

Herkenning

Kenmerken

Lengte: 32-37 mm. Meestal eenvoudig te herkennen aan de grote oranjegele vlekken in de vleugels. Poten zwart met geel gestreept.

  • Mannetje: tenminste een grote oranje vlek in de basis van de achtervleugels, vaak reikend tot aan de knoop (maar soms wat kleiner). Bij sommige exemplaren is ook de basis van de voorvleugels oranje getint. Achterlijf recht, zonder verbredingen. Bij uitgekleurde mannetjes is het achterlijf in bovenaanzicht donkeroranje tot rood. De onderzijde is uitgebreid zwart, waardoor in zijaanzicht een doorlopende zwarte streep te zien is (dus onderaan de zijkanten van het achterlijf). Jonge mannetjes lijken qua achterlijfkleur meer op vrouwtjes.
  • Vrouwtje: hoeveelheid geel in de vleugels variabel. Veel vrouwtjes hebben naast geel in de vleugelbasis ook een gele vlek rond de knoop (halverwege de vleugelvoorrand). Een klein deel van de vrouwtjes heeft echter slechts kleine vlekken in de basis van de achtervleugels. Grondkleur van het achterlijf eerst geel, later strokleurig. Het achterlijf heeft in zijaanzicht meestal twee vrijwel doorlopende zwarte lengtestrepen: een helemaal aan de onderkant van de achterlijfzijde en een meer centraal. Bij oude vrouwtjes raakt de onderkant van het achterlijf vaak zilvergrijs bestoven, waardoor de onderste zwarte lengtestreep niet meer opvalt. De meer centraal geplaatste doorlopende zwarte lengtestreep blijft altijd opvallend zichtbaar.

De vorm van de hamulus (mannetjes) en legschede (vrouwtjes) kan uitsluitsel geven bij het determineren van heidelibellen. Het dier moet hiervoor echter worden gevangen en met een loep worden bekeken.

Gelijkende soorten

Gelijkende soorten:

Andere heidelibellen, vooral zwervende heidelibel.

Meer over gelijkende soorten:

Zwervende heidelibellen hebben ook een oranje vlek in de basis van de achtervleugels en een vergelijkbare achterlijfsvorm. De vleugelvlekken zijn bij deze soort echter meestal kleiner, maar grootvlekkige exemplaren komen voor. De zwervende heidelibel onderscheidt zich echter door een blauwgrijze onderkant van de ogen (bruin, geel, of groen bij andere heidelibellen) en door roodgekleurde aders aan de voorkant van de vleugels. Uitgekleurde mannetjes zwervende heidelibel hebben een donkerder rode achterlijfskleur en een blauwige zweem over het borststuk. Vrouwtjes zwervende heidelibel hebben een vergelijkbaar patroon van strepen op de zijkant van het achterlijf, maar de bovenste streep is meer onderbroken tot losse streepjes dan bij de geelvlekheidelibel.
Andere heidelibellen hebben geen of een veel kleinere gele vlek in de vleugelbasis.

Uiterlijk van de larve

Lengte: 14 - 18 mm. Kleine korenbout met zwak ontwikkelde rugdoornen, een korte zijdoorn op segment 9 en een relatief lange zijdoorn op segment 8. De larvenhuidjes zijn weinig variabel van kleur.

Verwarring met andere larven

Verwarring is eigenlijk alleen mogelijk met de andere heidelibellen en dan met name die soorten die ook zwak ontwikkelde rugdoornen hebben, zoals de zwarte heidelibel en de steenrode heidelibel. De zwarte heidelibel heeft een duidelijker kortere zijdoorn op segment 8, de steenrode heidelibel heeft een korte zijdoorn op segment 9. Alle andere heidelibellen met zwak ontwikkelde rugdoornen hebben op de achterrand van sterniet 7 en 8 een rij borstelharen.

Bescherming

Concrete bedreiging

De afname van geelvlekheidelibel moet gezocht worden in het uitblijven van invasies en daarmee ligt de oorzaak buiten onze landsgrenzen.

Aanbevolen beheersmaatregel

geelvlekheidelibel kan zeer waarschijnlijk niet langdurig in Nederland stand houden, gericht beheer is dan ook niet aanbevolen.

Verspreiding in Nederland in vier perioden

Habitat

Allerlei stilstaande wateren, maar water met een sterk wisselende waterstand en enige begroeiing is favoriet. Op de meeste plekken plant de geelvlekheidelibel zich enkele jaren voort (na een invasie) en verdwijnt dan weer.

Tijdschriften

Soorten uit dezelfde familie korenbouten (Libellulidae)

alle soorten uit deze familie