gewone pantserjuffer Lestes sponsa

Familie

pantserjuffers (Lestidae)

Zeldzaamheid

Zeer algemeen.

Rode lijst

thans niet bedreigd

Meer foto's

Levenswijze

Levenscyclus

De overwintering gebeurt als ei. De eieren komen in het vroege voorjaar uit, waarna de larvale fase binnen twee maanden kan worden afgerond. De larven sluipen uit van half mei tot eind augustus.

Larvenhuidjes zijn variabel van kleur. De larvenhuidjes zijn te vinden op waterplanten in de oeverzone, maximaal enkele decimeters hoog.

Leefomgeving van de larve

In de oeverzone, tussen water- en oeverplanten.

Biotoop

De gewone pantserjuffer komt voor in sterk uiteenlopende watertypen. De voorkeur gaat echter uit naar ondiepe, af en toe droogvallende, stilstaande wateren met een brede vegetatiezone. Grote populaties worden vooral aangetroffen bij zure voedselarme wateren. Soms vindt ook voortplanting plaats in zwakstromende en licht brakke wateren. Op de zandgronden komt de soort vaak massaal voor bij vennen en hoogveenrestanten, maar ook bij greppels en ijsbaantjes. De soort is in Zuid-Limburg bij poelen aangetroffen. In de laagveenmoerassen wordt de soort, indien aanwezig, vooral bij krabbescheervelden (Stratiotesaloides) aangetroffen (De Groot 1995a, 1997). Minder hoge aantallen komen voor bij ondiepe duinplassen. Op een aantal plaatsen in westelijk Nederland komt de soort voor op locaties waar zand is opge-spoten, vaak bij plasjes langs snelwegen. In het agrarisch gebied van Zuid-Holland leeft L.sponsa vooral in de heldere, door kwel gevoede watergangen met een rijke moeras- en watervegetatie (Mostert 1998). In Zuid-Europa is L.sponsa een bergsoort die vooral voorkomt boven de 1000 m. Hij is één van de weinige Europese soorten die op grote hoogte algemeen kan zijn (Jödicke 1997).
 
Overgenomen (met toestemming) uit:

Verspreiding

Vliegtijd

Benaming

Engelse naam

Common Spreadwing. Emerald Damselfly

Duitse naam

Gemeine Binsenjungfer

Franse naam

Leste fiancé

Meer

Toelichting wetenschappelijke naam

(Gr.) lestes=rover; ook veel gebruikt als achtervoegsel
(L.) sponsa=verloofde, uitgehuwelijkte, bruid

Auteursnaam en jaartal

(Hansemann, 1823)

Herkenning

Kenmerken

Lengte: 35-39 mm. Lichaam grotendeels metaalgroen tot koperkleurig. Achterhoofd geheel donker. Geen duidelijke lichte schoudernaadstreep. Pterostigma’s donker gekleurd.

  • Mannetjes: indien uitgekleurd met blauwgrijze berijping op achterlijfspunt (segment 9, 10) en basis van het achterlijf (segment 1 en voorste deel van 2). De berijping op segment 2 is niet scherp begrensd, waardoor een vage overgang naar het glimmende achterlijf ontstaat.
  • Vrouwtjes: legapparaat heeft ‘normale’ proporties. De top reikt ongeveer tot aan de achterrand van segment 10 (aanhangsels niet meerekenen). Zijlobben van het halsschild geheel licht gekleurd, zonder donkere tekening.

Mannetje: de onderste achterlijfsaanhangsels zijn recht en niet afgeplat. Ze lopen schuin naar elkaar toe, niet in de vorm van een tang. Let op: de bovenste achterlijfsaanhangsels zijn bij alle pantserjuffers tangvormig!

Gelijkende soorten

Gelijkende soorten:

Andere pantserjuffers, vooral tangpantserjuffer.

Meer over gelijkende soorten:

De tangpantserjuffer lijkt sterk op de gewone pantserjuffer en beide soorten komen vaak op dezelfde plaats voor. De gewone pantserjuffer is dan meestal in de meerderheid, maar bij uitdrogende plasjes kan dit omgedraaid zijn. Op het eerste gezicht kan de tangpantserjuffer eruit worden gehaald door het robuustere uiterlijk: ze zijn iets groter en vooral massiever gebouwd. De ogen van de mannetjes zijn vaak feller blauw dan bij de gewone pantserjuffer. Voor een zeker determinatie moet echter meer in detail gekeken worden. Twee kenmerken werken dan het beste voor mannetjes: de scherpe grens van de blauwe berijping aan het begin van het achterlijf bij tangpantserjuffer (vage overgang bij gewone pantserjuffer) en de vorm van de onderste achterlijfsaanhangselen (zie Detailkenmerken). Vrouwtjes tangpantserjuffer zijn het beste van gewone pantserjuffers te onderscheiden door het legapparaat, dat buitenproportioneel groot is.
De tengere pantserjuffer is kleiner dan de gewone pantserjuffer en heeft een tweekleurig achterhoofd met scherpe grens tussen groen en geel. Bovendien krijgen de mannetjes geen blauwe berijping aan het begin van het achterlijf.
De zwervende pantserjuffer heeft tweekleurige pterostigma’s (uitgekleurde dieren), een tweekleurig achterhoofd en de mannetjes krijgen helemaal geen berijping op het achterlijf.

Uiterlijk van de larve

Lengte: 24 - 31 mm. waarvan de achterlijfaanhangsels, procten, 8 - 9 mm. De procten hebben een afgeronde uiteinde met 3 of 4 banden. Ze hebben een gesteelde vangmasker, prementum, met een lange dunne hals.

Verwarring met andere larven

Door de lange dunne hals van het gesteelde vangmasker, karakteristiek voor Lestes soorten, is deze soort goed te onderscheiden van andere juffersoorten, behalve dan de vertegenwoordigers uit het geslacht Lestes. De larve lijkt dan ook veel op de larve van de tengere pantserjuffer. De gewone pantserjuffer is gemiddeld iets groter dan de tengere pantserjuffer maar dit is moeilijk waarneembeer, het verschil is met de microscoop wel te zien aan het aantal borstelharen die aan de beweeglijke tand zitten op het vangmasker. De gewone pantserjuffer heeft er 2, de tenger pantserjuffer 3

Verspreiding in Nederland in vier perioden

Habitat

Vennen, duinplassen, overige plassen, laagveen. Soms ook bij stromend water of brak water. Bredere habitatvoorkeur dan andere pantserjuffers. Voorkeur voor plaatsen met wisselende waterstand, maar minder uitgesproken dan bij andere pantserjuffers. Kan bij verzuurde vennen zeer hoge dichtheid bereiken.

Nieuws

Blijf op de hoogte

Ontvang vlindernieuws

Projecten

  • Meetnet Libellen Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit · maart 2017

Soorten uit dezelfde familie pantserjuffers (Lestidae)

alle soorten uit deze familie