zwarte heidelibel Sympetrum danae

Familie

korenbouten (Libellulidae)

Zeldzaamheid

Vrij algemeen

Rode lijst

thans niet bedreigd

Meer foto's

Levenswijze

Levenscyclus

De zwarte heidelibel overwintert als ei. De larven verschijnen in het voorjaar en ontwikkelen zich snel; in de zomer van hetzelfde jaar sluipen de imago’s uit. Uitsluipen gebeurt vanaf eind mei tot in september, maar vooral in juli en augustus.

De larvenhuidjes zijn meestal tot enkele decimeters boven het wateroppervlak in de oevervegetatie te vinden.

De eieren zijn klein, ovaal, circa 0,60 x 0,36 mm groot, eerst witachtig, en later verkleurend naar geel, bruin en zwart (Gardner, 1951b; Robert, 1958).

Leefomgeving van de larve

De larven leven tussen veenmos en andere waterplanten, of tussen modder op de bodem.

Biotoop

De grootste dichtheden bereikt de Zwarte heidelibel op de hoge zandgronden bij vennen, heideplassen en hoogveen. De vennen en plassen zijn (deels) ondiep en meestal zuur en oligotroof – de soort ontbreekt in voedselrijke wateren. De oever is minstens deels modderig en onbeschaduwd en vaak ligt er een zone met veenmos (Sphagnum sp.) langs. In de duinen plant S.danae zich voort in beschutte, ondiepe wateren met vrij veel vegetatie en een modderige bodem. In warme, droge zomers vallen deze wateren vaak droog. In Groningen en vermoedelijk ook in Friesland komt de Zwarte heidelibel sporadisch voor in de zeekleigebieden, in sloten van ongeveer één meter breed en 50 cm diep met een goed ontwikkelde watervegetatie. Inmiddels (2008) is duidelijk dat voortplanting ook in laagveengebieden en in de duinen plaatsvindt, zij het op kleinere schaal.

Overgenomen (met toestemming) uit:

Verspreiding

Vliegtijd

Benaming

Engelse naam

Black Darter

Duitse naam

Schwarze Heidelibelle

Franse naam

Sympétrum noir

Meer

Toelichting wetenschappelijke naam

(Gr.) sym-piezein=samengedrukt, etron=onderlichaam; duidt op het smalle achterlijf in vergelijking tot korenbouten (Libellula) en oeverlibellen (Orthetrum); onjuist is de verklaring van Robert (1959), dat de naam duidt op de gewoonte om op stenen te zitten (Gr.) petros=steen
danae=vernoemd naar prinses Danaë, moeder van Perseus, die volgens de Griekse mythologie werd bevrucht door oppergod Zeus in de gedaante van een gouden regen; de heldere gele tekening van een jonge zwarte heidelibel (Sympectrum danae) zou herinneren aan die gouden regen

Auteursnaam en jaartal

(Sulzer, 1776)

Herkenning

Kenmerken

Lengte: 29-34 mm. Zeer kleine soort. Altijd herkenbaar aan de zwarte band op de zijkanten van het borststuk, waarin drie kleine gele vlekjes staan. Poten geheel zwart. Zijkanten van het achterlijf tenminste met een brede zwarte baan. Borststuk in bovenaanzicht: achter de kop staat een zwarte driehoek die met de punt naar de vleugelaanhechting wijst. De hoeveelheid zwart op de rest van het lichaam is afhankelijk van geslacht en leeftijd.

  • Mannetje: uitgekleurde mannetjes krijgen een uitgebreid zwart gekleurd achterlijf, waarin meestal nog enige gele vlekken te zien zijn. Oude mannetjes worden nog donkerder: bijna geheel zwart. De borststuktekening blijft echter ongewijzigd: op de zijkanten geel, met een brede zwarte band waarin drie gele vlekjes staan. Jonge mannetjes lijken op vrouwtjes.
  • Vrouwtje: minder uitgebreid zwart dan mannetjes. Met name de bovenzijde van het achterlijf blijft grotendeels geel. Legschede in zijaanzicht haaks van het achterlijf afstaand.

De vorm van de hamulus (mannetjes) en legschede (vrouwtjes) kan uitsluitsel geven bij het determineren van heidelibellen. Het dier moet hiervoor echter worden gevangen en met een loep worden bekeken.

Gelijkende soorten

Gelijkende soorten:

Vrouwtjes en jonge mannetjes van andere heidelibellen en eventueel de venwitsnuitlibel.

Meer over gelijkende soorten:

Vrouwtjes en jonge mannetjes van andere heidelibelsoorten zijn eveneens grotendeels geel gekleurd. De zwarte heidelibel is echter altijd van andere soorten te onderscheiden door de kenmerkende borststuktekening. De geheel zwarte poten en zwarte banen op de zijkanten van het achterlijf zijn kenmerken die sommige andere soorten heidelibellen wel hebben en andere niet.
De grotendeels zwarte mannetjes zijn eventueel te verwarren met de venwitsnuitlibel, die ook klein en zwart is, gele vlekken heeft en bij vennen voorkomt. De venwitsnuitlibel heeft echter een witte snuit en een geheel andere tekening op borststuk en achterlijf. Bovendien vliegen zwarte heidelibellen veel later in het jaar, waardoor de vliegtijd van beide soorten nauwelijks overlapt.

Uiterlijk van de larve

Lengte 12-17 mm. Zeer kleine korenbout met zwak ontwikkelde rugdoornen en korte zijdoornen op segmenten 8 en 9. Het heeft geen borstelharen op de achterrand van sterniet 7 en 8.
De larvehuidjes zijn weinig variabel van kleur.

Verwarring met andere larven

Verwarring is mogelijk met de steenrode heidelibel en de geelvlekheidelibel. De steenrode heidelibel is gemiddeld iets groter en heeft langere zijdoornen op segment 9. De geelvlekheidelibel heeft een duidelijker langere zijdoorn op segment 8. Verder hebben alle heidelibellen met zwakke rugdoornen borstelharen op de segmenten 7 en 8.

Verspreiding in Nederland in vier perioden

Habitat

Vooral vennen en hoogveen. Soms ook in laagveen, (duin)plassen of sloten. Vooral bij verzuurde vennen kan de zwarte heidelibel massaal voorkomen.

Tijdschriften

Projecten

  • Meetnet Libellen Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit · maart 2017

Soorten uit dezelfde familie korenbouten (Libellulidae)

alle soorten uit deze familie