zadellibel Anax ephippiger

Familie

glazenmakers (Aeshnidae)

Zeldzaamheid

Zeer zeldzaam

Rode lijst

niet beschouwd

Meer foto's

Levenswijze

Levenscyclus

De zadellibel is aangepast aan voortplanting in zeer warme streken, waarin voortplantingswater vaak slechts korte tijd beschikbaar is. Het larvenstadium kan daardoor onder gunstige omstandigheden al binnen drie maanden worden voltooid. Na het uitsluipen vliegen zadellibellen vrijwel direct weg uit het voortplantingsgebied. Succesvolle voortplanting is in Nederland nog niet aangetoond, maar zou incidenteel wel kunnen plaatsvinden.
Over de uitsluip tijd is verder weinig bekend, maar gegeven de snelle ontwikkeling in met name warme streken en tijdelijke plassen wordt vermoed dat de uitsluip tijd het meest voorkomt in de maanden augustus en september.

Zijn te vinden op maximaal enkele decimeters hoog in de oevervegetatie.

Leefomgeving van de larve

In ondiep water, op de bodem of tussen spaarzame vegetatie. In Nederland zijn nog nooit larven(huidjes) gevonden.

Biotoop

De eerste Nederlandse zadellibellen werden gezien bij een klein ven met een vegetatie van voornamelijk pijpenstrootje (Moliniacaerulea), de tweede waarneming kwam van ondiepe duinplassen. In het hoofdverspreidingsgebied in Afrika en Azië plant de soort zich voort in tijdelijke wateren in droge gebieden. Deze wateren worden gekenmerkt door een geringe diepte (enkele centimeters tot decimeters), een spaarzame vegetatie in en rond het water, een hoge watertemperatuur, een grote prooipopulatie (vooral muggenlarven) en het ontbreken van predators van de larven (vissen). Het water is meestal voedselrijk, soms licht brak. Incidenteel komt de soort voor in permanent of dichtbegroeid water.
In Europa geldt dezelfde biotoopkeuze. De wateren bevinden zich vaak in een pionierstadium, al worden zeer recent ontstane poelen gemeden. Imago’s verwijderen zich soms honderden kilometers van het voortplantingswater, waardoor ze overal te vinden zijn (Burbach & Winterholler 1997, Dumont 1977b, 1994, Grand 1990, Maibach et al. 1989, Silsby 1993).

Overgenomen (met toestemming) uit:

 

Verspreiding

Vliegtijd

Benaming

Engelse naam

Vagrant Emperor Dragonfly

Duitse naam

Schabrackenlibelle

Franse naam

Anax porte-selle

Synoniemen

Hemianax ephippiger

Meer

Toelichting wetenschappelijke naam

(Gr.) hemi=halve, anax=heerser; duidt op de gelijkenis met de keizerlibellen
(Gr.) ephippion=zadel, (L.) gerere-dragen; ephippion is een samentrekking van epi (op) en hippos (paard)

Auteursnaam en jaartal

(Burmeister, 1839)

Herkenning

Kenmerken

Lengte: 61-70 mm. Achterlijf slank en relatief kort. Kleur achterlijf: zandkleurig oranjebruin, met zwarte doorlopende rugstreep. Segmenten 8 tot 10 donker met geelbruine vlekkenparen. Borststuk aan bovenkant bruin, aan onderkant geel. Ogen zeer groot, elkaar boven op de kop over bijna de hele lengte rakend. Ogen bruin met (groen)gele onderkant. Gezicht met twee dikke zwarte lijnen.

  • Mannetje: opvallend hemelsblauw ‘zadel’ op de bovenzijde van achterlijfsegment 2 (soms ook basis van segment 3). Bij jonge mannetjes is dit zadel echter nog onopvallend bleek paars.
  • Vrouwtje: ‘zadel’ onopvallend bleek paars (soms geheel ontbrekend) en onderbroken door de donkere rugstreep.

Zijkant van achterlijf met één rand, in plaats van twee randen. Mannetje: bovenste achterlijfsaanhangselen toegespitst, onderste achterlijfsaanhangsel vrij lang en bezet met kleine tandjes. Vrouwtje: achterlijfsaanhangselen breed en toegespitst.

Gelijkende soorten

Gelijkende soorten:

Zuidelijke keizerlibel, eventueel grote keizerlibel en vroege glazenmaker.

Meer over gelijkende soorten:

Grote en zuidelijke keizerlibellen hebben een langer en dikker achterlijf. Mannetjes zuidelijke keizerlibel hebben net als de zadellibel een opvallend blauw zadel, dat echter aan de zijkant van de segmenten doorloopt. Bij mannetjes zadellibel is de blauwe vlek beperkt tot de bovenzijde. Zuidelijke keizerlibellen hebben meestal geen zandkleurig of oranjebruin achterlijf, maar met name vrouwtjes kunnen wel lichtbruin zijn. Bij de achterlijfspunt heeft de zadellibel drie paar geïsoleerde geelbruine vlekken op zwarte achtergrond. Bij ander keizerlibellen ontbreken deze geïsoleerde vlekken. De ogen van grote en zuidelijke keizerlibel zijn grotendeels groen, met blauwe, gele of bruine tinten. De (zeer grote!) ogen van zadellibel zijn bruin, met een gele of groengele onderkant.
De vroege glazenmaker heeft ook een oranjebruin achterlijf, maar met een andere tekening: de brede doorlopende lengtestreep en het blauwe ‘zadel’ ontbreken. In plaats van het zadel heeft de vroege glazenmaker een gele spijkervormige tekening. De ogen zijn opvallend groen ogen, terwijl die bij de zadellibel bruin met geel zijn.

Uiterlijk van de larve

Lengte 42 - 44 mm.
Voor het geslacht Anax is de soort relatief klein en heeft het ovaalvormige ogen. Ook heeft het een vrij kort niet halsvormig ingesnoerd prementum. De achterrand van de ogen is recht. De larvehuidjes zijn variabel van kleur. De mannelijke projectie is niet of rudimentair aanwezig.

Verwarring met andere larven

Lijkt op drie andere soorten uit het geslacht Anax, de grote keizerlibel, de zuidelijke keizerlibel en de amerikaanse keizerlibel. De grote- en zuiderlijke zijn groter en de amerikaanse kan groter zijn maar alle drie hebben een halsvormig ingesnoerd prementum en een duidelijk mannelijke projectie.

Verspreiding in Nederland in vier perioden

Habitat

Ondiepe poelen, plassen en vennen.
 
In Afrika en Azië plant de soort zich voort in ondiepe, vaak tijdelijke wateren, met weinig vegetatie, veel prooidieren en geen vissen. Dit zijn optimale omstandigheden voor een snelle ontwikkeling van de larven. In Nederland kunnen zwervers overal worden verwacht, maar toch vooral ook bij ondiepe wateren zoals duinplassen en vennen. In het Middellandse Zeegebied is voortplanting vastgesteld in onder andere rijstvelden.

Tijdschriften

Soorten uit dezelfde familie glazenmakers (Aeshnidae)

alle soorten uit deze familie